32. Muzikale helden deel één: Zahnfleisch met Ik Droomde Dat Ik Dood Was en NS Dansorkest met Prooi en Wanneer Het Einde Komt








De weg van Ostrów Wielkopolski naar het zuiden strekte zich kaarsrecht voor mij uit, stijgend en dalend over een ogenschijnlijk eindeloze reeks heuvels. Links van me passeerden zwarte rook uitstotende vrachtwagens en met mensen en bagage volgepakte Polski Fiats. Een felle, warme zuidoostenwind schuurde over het land, vol in mijn gezicht. Ze drukte me terug naar waar ik vandaan kwam. Ik zweette als een otter en vroeg me af, hoever het nog zou zijn naar Częstochowa. Elke klim kostte meer moeite naarmate de middag voortkroop. Ik was vastbesloten die dag mijn doel te halen: Jan en Han bezoeken, vrienden van mij uit Amsterdam die onderzoek deden naar de Mariaverering van de zogenaamde Zwarte Madonna in genoemde Poolse bedevaartplaats.

Om mijn aandacht af te leiden van het dodelijk saaie parcours, speelde ik in mijn hoofd keer op keer het nummer Valley Of Rain van Giant Sand af. Ik probeerde mij te binnen te brengen hoe de opbouw van het nummer was en welke akkoorden en riffjes de grillige gitarist-zanger Howe Gelb ten beste gaf. Het speet mij dat ik gitaar noch walkman mee had kunnen nemen op mijn tocht. Daarvoor was geen plek op de fiets.



Een kleine week tevoren was ik op Berlin Ostbahnhof uit de internationale trein van Amsterdam naar Warschau gestapt en had onderin de krochten van het station mijn rijwiel, dat ik een week eerder vooruit had gestuurd, opgehaald uit het depot. In de vroege ochtend van de hete julimaand van de zomer van 1992, reed ik over de Karl-Marx-Allee door een uitgestorven en vervallen Oost-Berlijn via Köpenick, Cottbus en Eisenhüttenstadt naar de grens met Polen. Behalve een tentje van drie tientjes, een dun oprolmatje, een wegwerpslaapzak van de HEMA, fietsgereedschap, een dagboek, The Face Of War van Martha Gellhorn, een Duitse stafkaart van Polen en wat kledingstukken, had ik niets bij me voor de lange tocht die me wachtte. Ik wilde in één zomer heel Polen rond en aan het eind van de eerste week wilde ik mijn bedevaartsminnende vrienden bereikt hebben.



Vanaf de eerste dag miste ik mijn collectie muziek. De tocht, die ik alleen maakte in een land waar ik niemand verstond, een land dat veel uitgestrekter bleek dan gedacht, een land waar de gesteldheid van de wegen barbaars was, vroeg veel van mijn incasseringsvermogen. Maar van alle ontberingen bleek - geloof het of niet - het gemis van muziek op mijn oren het allerergst.

Ik heb zolang ik mij herinner van muziek gehouden. Muziek maakt me blij, enthousiast en wekt telkens weer mijn diepe belangstelling: hoe doet hij, of zij, dít nu weer? Onderweg naar de middelbare school had ik de laatste drie jaar steevast een walkman met koptelefoon mee waarop ik cassettes afspeelde van favoriete artiesten. Van het geld dat ik had verdiend met een krantenwijk en bollen pellen, had ik een Technics-stereo-installatie gekocht, met radio, platenspeler en cassettedeck.



Elke zondagavond luisterde ik, onbespeelde cassette in de aanslag voor opnames, naar KRO's Op slag van maandag met Hubert van Hoof die liveconcerten uitzond van acts als Tom Petty And The Heartbreakers, The Police, Marillion, The Simple Minds, U2 en The Cure. Op de dinsdagavond was het de beurt aan VPRO's Fons Dellen en Lotje IJzermans, die alternatievere muziek afspeelden, waaronder ook altijd live-opnames van acts als Giant Sand, The Wipers, Claw Boys Claw, The Fatal Flowers, De Boegies, Kobus Gaat Naar Appelscha, Big Black, Head Of David en wat al niet.

Toen ik geschiedenis ging studeren aan de Vrije Universiteit van Amsterdam en op een studentenkamer op Uilenstede kwam te wonen, verhuisden de stereotoren en walkman mét alle platen en cassettes mee. Aan cd's deed ik in die tijd nog niet. Die vond ik maar een mal, opgepompt kutgeluid voortbrengen dat niet op kon tegen dat van vinyl en tape. Net als bijna iedereen, ging ik ging later natuurlijk alsnog overstag.



Tijdens de lange fietsdagen in Polen - ik reed regelmatig afstanden van hondervijftig tot hondertachtig kilomter - ontdekte ik dat ik in mijn hoofd een heel nummer kon afspelen en terugspoelen. Ik kon het ontleden tot de stukken waaruit de band het had opgebouwd en wanneer ik écht mijn best deed, kon ik mij ook nog wel voorstellen, welke akkoorden gespeeld werden. Aldus trappend door Polen liet ik liedjes van mijn lievelingsbands de revue passeren. Naast Valley Of Rain van Giant Sand waren dat Straight Ahead en Land Of The Lost van The Wipers.



Ach, The Wipers... zelden heb ik concerten gezien waarbij een band erin slaagde zoveel dreiging en opwinding tegelijk de zaal in te slingeren. Dat had natuurlijk alles te maken met voorman Greg Sage, die bij geboorte niet in een ketel vrolijkheid gevallen is en het zijn handelsmerk had gemaakt, doemzang te verenigen met een geheel eigen bluesrockachtige garagepunk, waarbij hij zelf, vaak spelend op een handgemaakte buizenversterker, alle slag- en sologitaarpartijen voor zijn rekening nam. De bassist en drummer pompten stug door en zo kreeg je iets, waarvan ik na al die jaren nog steeds geen genoeg kan krijgen.



Pedalend van camping tot camping, door het met uitgestrekte bossen en meren bedekte, immense land, dwarrelden deze en andere beelden dagelijks door mijn hoofd. In mijn dagboek noteerde ik 's avonds, welke nummers mij die dag hadden beziggehouden. Zo'n nummer kreeg ik soms bijna niet meer uit mijn kop. Ik dwong mezelf daarom, tenminste elke dag een andere song onder handen te nemen. Anders was ik nog doorgedraaid.

Toen ik vele weken later thuiskwam in mijn studentenholletje, vloeiden er als vanzelf tonen uit mijn gitaar die, laten we zeggen, geïnspireerd waren op de muziek van de bands die deze zomer met mij meegereisd waren. Het zou overigens nog jaren duren, voor ik er daadwerkelijk nummers van wist te maken.

In die tijd maakte ik nog deel uit van Pale Maggot en daarin waren de muzikale kaders scherp afgebakend: new wave à la Joy Division, misschien aangelengd met een vleugje Nirvana, maar verder gingen wij als band niet. In Magicians kwam het er evenmin van, omdat we stopten toen we net begonnen waren. In Life To Us lagen meer kansen en zeker in de latere jaren heb ik menig liedje meegeschreven. Ik probeerde dat natuurlijk wél in de geest van de muziek van de band te doen en die was nét iets teveel symfo-wave om er direct Wipers- of Giant Sand-invloeden in door te laten klinken. Het dichtste in de buurt kwam ik nog in de brug van I Wanna Say No.



Maar in Tunnelfist greep ik mijn kans, luister maar eens naar Blown Away en Revenge. Ook brachten we live zo nu en dan de Wipers-song Doom Town ten gehore. Voor Jeroen iedere keer weer een breinbreker, omdat hij de overgangen erin niet hoorde. Het ging trouwens al mis bij de inzet. Steevast vroeg onze drumslager dan: "Heb je een nootje vooraf?" En erna werd het niet beter. Nadat de laatste maten weerklonken hadden, op licht geïrriteerde toon: "Ja, sorry, maar voor mij is het één streep van begin tot eind dus ik doe maar wat. Het was zeker weer niet goed?"

Tot volle wasdom kwamen mijn ideeën in Zahnfleisch en NS Dansorkest, waar ik meer dan ooit tevoren de muzikale koers kon bepalen. Het Zahnfleisch-nummer Ik Droomde Dat Ik Dood Was schreef ik met diverse Giant Sand-songs in gedachten. In het lied combineerde ik losse ideeën van de voorgaande tien jaren. Het ontstond op vakantie in de Verenigde Staten. De tekst vertelt van een droom die ik op een nacht had, liggend in een morsig motelbed, met naast me twee luidruchtig copulerende buren en boven eentje die rondjes bleef lopen over de vloer van zijn verblijf. Toen ik in een onrustige slaap wegzakte, diende zich een beklemmende maar ook bevrijdende droom aan, waarin ik stierf en van bovenaf naar mijzelf keek, liggend op mijn doodsbed.



De muziek van Prooi hebben we met NS Dansorkest live in de studio in één take opgenomen. Boudewijn en Jeroen wisten van tevoren niet wat ze gingen spelen. Ik zette in, zij vielen bij, ik gaf onderweg onwijzigingen en zo slingerden we het op de band. Boudewijn had meteen de goede baspartij te pakken, zonder dat hij ooit van The Wipers gehoord heeft. Jeroens drums zijn meesterlijk stuwend en lekker hoekig.

De zang van Rebecca die ik erna in een aparte sessie heb vastgelegd... ja, de zang van Rebecca... die is zó goed gedaan. Zij kan alles, al vindt ze zelf van niet.

Sappig detail: VRT Radio 2 in Belgisch Limburg draait zo nu en dan een nummertje van Zahnfleisch en NS Dansorkest, veelal de pop- en (bijna) kleinkunstachtige liedjes zoals Voor De Zekerheid. Toen ik in het najaar van 2020 programmacoördinator Luc Tirez onze vers uitgebrachte single Prooi toestuurde, reageerde hij per omgaande:

" Dag Martijn, Muzikaal past het helemaal niet op Radio 2 dus wij gaan het niet spelen. Mvg, Luc "

Gelukkig heeft Luc de meer luistervriendelijke liedjes nog steeds op het VRT-repertoire staan. Studio Brussel bleek wél blij met Prooi en heeft het tot in de winter van 2020 meermaals ten gehore gebracht.

Over Wanneer Het Einde Komt hoef ik niets te zeggen. Luister naar het intro en zet erna Doom Town van The Wipers op. Overigens ontwikkelt Wanneer Het Einde Komt zich verder als een vroege Siouxsie And The Banshees-song. Daar houdt Jeroen dan weer erg van.

Martijn Rutte 22 juni 2024

De twee livenummers van The Wipers van het Rarities-album bij dit verhaaltje zijn ooit uitgezonden door VPRO-radio. Straight Ahead live was mijn eerste kennismaking met de band. Ik was gegrepen en heb erna geen concert gemist dat ze in Haarlem en Amsterdam gaven. Eén daarvan is het concert in de Amsterdamse Melkweg waarvan ik Doom Town bij dit verhaaltje heb geplakt. Als je goed kijkt, zie me, samen met Patricia, in de zaal staan.

De tekeningetjes, lijstjes met liedjes en rekening komen uit mijn dagboek.