33: Muzikale helden deel twee: NS Dansorkest met De Cirkel





Toen ik zeventien jaar was, hoorde ik voor het eerst de oude platen van Fleetwood Mac met Peter Green, Danny Kirwan en Jeremy Spencer. Ze lijken in niets op die uit de latere periode met Bob Welch en, nog weer daarna, Stevie Nicks en Lindsey Buckingham. Prachtige psychedelische blues, met een licht wanhopige ondertoon, begeleid door drie gitaristen die samen alles konden, slag en solo, maar het liedje nooit lieten ondersneeuwen door hun virtuositeit. Alledrie zongen ze ook nog eens zeer verdienstelijk. Ze werden ondersteund door één van de meest doeltreffende ritmesecties die de wereld ooit gekend heeft: John McVie op bas en Mick Fleetwood op drums.

Eén van hun beste albums vind ik de live-registratie van hun optreden uit 1970 in The Boston Tea Party. Wát een opwinding. Mooie nummers, niet lafjes en routineus uitgevoerd, maar fel en gedreven. De meeste blues, zeker wittemannenblues, doet het me dun door de broek lopen van ellende, maar deze heren konden er wat van.

De eerste editie uit 1985 bevatte slechts een kleine selectie van de nummers die gedurende drie avonden ten gehore werden gebracht, maar al snel volgden er uitgebreidere uitgaves, waarop ook het onheilspellende The Green Manalishi, dat me vanaf de eerste aanslag op gitaar keer op keer in zijn greep blijft houden. De combinatie van de dreigende, psychedelisch in elkaar overvloeiende ritmes en gitaarriffjes, de omfloerste, tegelijk indringende zang en de raadselachtige tekst doen het 'm.

Er is ook een gefilmde opname uit Zweden. Als je de heren bezig ziet, zou je het stel rare jodocussen geen stuiver geven, maar hoor ze 's spelen:



Er is trouwens ook een heel verdienstelijke live-coverversie door Judas Priest op Unleashed In the East, maar de dreiging van het origineel mist. De leatherlovers van frontman Rob Halford hebben er wél een lekkere metalstamper van gemaakt, zoals hier te zien, alweer enige jaren later in hun lange carrière:



Met de drie gitaristen, tevens liedjesschrijvers van de eerste incarnatie van Fleetwood Mac is het slecht afgelopen: Peter Green raakte de kluts kwijt (drugs? Aanleg? Beide?), Jeremy Spencer verdween tijdens een Amerikaanse tour van de één op de andere dag in een Jezuscommune en Danny Kirwan dronk zich de band uit. Hun muziek blijft.

In coronatijd speelde ik, naast gitaar, veel bas. Ik had al enige jaren de akoestische demo van De Cirkel liggen en besloot er een elektrische versie van op te nemen waarvan ik zelf de baspartij zou doen. Ik nam de eerste gitaarslagpartij op met clicktrack. Erna een tweede. Ik beluisterde het resultaat van de twee tegen elkaar ingaande gitaarpartijen en The Green Manalishi begon me vaagjes voor ogen te zweven. Nadat dit aanvankelijk onbewust zo was gelopen, besloot ik vervolgens doelbewust een vleugje Manalishi aan het nummer toe te voegen.

Voor de eerste van de twee solopartijen stelde ik het geluid van mijn Fender-telecaster zo in - leve de effectenpedaaltjes en de geluidseffecten op de computer waarmee ik opnam - dat het enigszins ging klinken als dat van een een Gibson-gitaar. Peter Green speelde daar vaak op. Een Gibson heeft een vrij sonoor, diep aanhoudend geluid, sappiger en minder droog dan een Fender.



Voor de tweede solopartij gebruikte ik het eigen Fender-geluid van de gitaar, slechts vervormd door te draaien aan de knoppen van mijn handgebouwde buizenversterker. Hoewel ik minder vaardig ben op de gitaar dan Kirwan en Green, doe ik op mijn eigen wijze een gitaarduelletje na zoals beide heren dat regelmatig voerden op nummers als Oh Well, The Rattlesnake Shake en Looking For Madge en ook The Green Manalishi.

De baspartij is dan weer geënt op loopjes zoals die te horen zijn op de onvolprezen Pink Floyd-elpee Animals. Onheilspellend, scherp gemixt, met fantastische, maar niet al te complexe partijen die tezamen zeer effectief blijken zijn.

De baspartijen die er op deze plaat uitspringen zijn trouwens bijna allemaal van de hand van gitarist David Gilmour: bassist Roger Waters is een begenadigd liedjes- en tekstschrijver, maar bepaald geen vindingrijk muzikant. En vaardig op zijn instrument is hij al helemaal niet.

Erna toog ik met de opnames-tot-dusver naar onze vaste opnameruimte in Nijmegen, waar Jeroen zat te wachten met zijn drumstokken. Ik vroeg hem om een partij in de geest van Mick Fleetwood in te spelen. Meer aansporing had hij niet nodig. De toms en floortom kregen het zwaar te verduren tijdens de opname en het resultaat mag er zijn. Een fraaie kruising tussen het spel van Mick Fleetwood en Budgie, de drummer uit de hoogtijdagen van Siouxsie And The Banshees. Dat is het leuke aan Jeroen: zelfs wanneer je hem blues, rock of progrock wilt laten spelen, breekt er altijd een zonnestraaltje new wave-gedrum door de wolken.



De zang was een verhaal op zich en bergt geen enkele bewuste verwijzing in zich naar Fleetwood Mac of enige andere band. Misschien wel de tekst, die zo zwartgallig is dat ze zo op de Animals-plaat van Pink Floyd had gepast, als ik de mensen erin had vervangen door varkens en honden.

Rebecca deed de refreinen, maar kwam er niet uit met de coupletten en stelde voor dat ik de voorbeeldzang zou laten staan, of opnieuw inzingen, als ik het maar zelf zou doen. Ik ben geen zanger, maar kan wel praatzingen en ik heb een luide stem.

Na enig wikken en wegen vond ik dat het bij dit nummer wel paste, mits ik wat vocalen opnieuw zou opnemen. Het moest wat feller en fermer. Daarnaast had ik het couplet, voorafgaand aan het laatste refrein, zonder erbij na te denken daadwerkelijk gezongen en niet gesproken. Dat was dus pardoes en onvermijdelijk uit de toon en daar moest ik wat aan verbeteren.

Dubbelen dan maar die zang, een dot echo eroverheen en de partijen nét even een fractie van een seconde verschuiven ten opzichte van elkaar. Een heel probaat studiotrucje om matige zangpartijen wat meer te laten lijken dan ze zijn.

Rebecca slingerde haar zang in een paar takes op de band in de vertrouwdheid van haar huiskamer, waar we al jaren onze vaste opstelling hebben: zij met de rug naar het raam aan de eettafel, ik tegenover haar aan dezelfde tafel met voor mij de opnameapparatuur. Kopje thee of koffie, babbeltje, wat lachen om de toestand in de wereld en dan aan de slag. Een ons al jaren vertrouwd ritueel dat ik niet graag zou missen.

Vaak doet ze de leadzang, zingt vervolgens in een hoger én lager register met zichzelf mee, beluistert het resultaat, vijlt links er rechts nog wat bij - 'zang inprikken' noem je dat - en laat dan mij luisteren. Ik mix ter plekke vlug de losse stukken tot één geheel, luister, en laat het haar weer horen. En zo heen en weer tot we tevreden zijn. Thuis maak ik de definitieve mix en stuur haar die op via Signal of e-mail. Zo ook deze keer.

En, ik moet zeggen, het is een mooi geheel geworden. Eert uw muzikale helden!

Martijn Rutte, 29 juni 2024

De foto's van de band heeft Jan Sjaarda genomen tijdens optredens in de bollenschuur en Café Swaf in Hoorn.