40. De zon, de stad en het plezier: Zahnfleisch met Zomer In De Stad




Amsterdam is in de zomer een heerlijke plek om te zijn. In tegenstelling tot wat je misschien zou verwachten, is het grootste deel van de stad veel leger en stiller dan de rest van het jaar. Veel inwoners zijn op vakantie en de toeristen die ervoor in de plaats komen, begeven zich in slechts een klein stukje van het centrum.

In de jaren dat ik in Amsterdam woon, heb ik een paar complete zomers ter plekke doorgebracht. In die jaren ging ik niet, of in een andere periode, op vakantie. Dat was in het laatste jaar van mijn studie en in een aantal van de jaren daaropvolgend, toen ik net was gaan werken. Ik ging regelmatig in de herfst of de winter weg, bijvoorbeeld naar Cuba, en was de maanden juni, julie en augustus lekker thuis in eigen stad.



Wat ik dan graag deed - en nog steeds doe - is vanuit huis wandelend op stap gaan. Ik nam steevast een rugzakje mee met daarin een flesje water, een pak boterhammen en, natuurlijk, een leesboek, voor als ik ergens onderweg een stop zou maken en zin had om te lezen. Vaak ook pakte ik een zwembroek en handdoek in. Misschien kwam ik wel langs het Brediusbad, Flevoparkbad of een ander openluchtzwembad waarin ik een duik kon nemen ter verkoeling. In de jaren tachtig en negentig, maar ook nog in het begin van dit millennium, was het niet mogelijk om in open water te zwemmen: teveel pies, kak en gif. Ik was aangewezen op een zwembad of de zee. Toendertijd loosden nog veel Amsterdamse huishoudens de inhoud van het toilet in de grachten en de plassen. Tegenwoordig gaat alles netjes het riool in, dat alleen nog overloopt in het oppervlaktewater wanneer in korte tijd extreem veel neerslag valt. Op zo'n moment is het water weer even ouderwets vervuild.



Buiten de stad liepen tot diep in de jaren negentig de rivieren, plassen en vaarten vol met industriële afvallozingen en landbouwgif. Ooit zwom ik in de Lek, bij wijze van pauze in de fietstocht van Pinkpop naar huis, en een uur later, ter hoogte van Vleuten, zat ik van top tot teen onder de rode bultjes. Wanneer ik tegenwoordig een plons maak in één van de grote rivieren, hoef ik daarvoor niet bang te zijn. Vervuiling komt nog steeds voor, maar veroorzaakt, gelukkig, vroeg of laat een schandaal, zoals bijvoorbeeld het pfas van Chemours. Toen was het een verschijnsel dat men, weliswaar met tegenzin, min of meer accepteerde.

De meest aantrekkelijke wandeling was er eentje die me door de uiterste buitenwijken de stad uit voerde, het land in. Bijvoorbeeld dwars door Nieuw-West naar de Osdorper binnenpolder of zelfs Halfweg, via Zuidoost naar Het Gein (het prachtige veenriviertje dat onder Zuidoost door loopt, vereeuwigd door de schilder Piet Mondriaan aan het begin van diens carrière), of door Noord naar Ransdorp of Holysloot. Het was lang licht, dus ik had de tijd. En dan, ergens in de buitengebieden, een biertje vatten in een vaag café en 's avonds vanaf de dichtsbijzijnde halte met het openbaar vervoer terug naar de stad.



Terug in Amsterdam lokten de lichtjes van de restaurants, cafés, dancings, terrassen en poptempels. Niets fijner dan na een lange dag lopen een gepeperde makreel te eten bij de Bojo in de Leidsedwarsstraat, vervolgens een biertje te halen in café De Spuyt verderop in dezelfde straat, dat af te toppen met een lekkere whiskey bij de buren van de L&M-bar, om ten slotte een concert te pakken in Paradiso of de Melkweg om de hoek.



Toen ik in 1993 in de Kerkstraat, tussen de Leidsestraat en de Spiegelstraat, kwam te wonen, werd zo'n avondlijke afronding van een wandeldag nog veel gemakkelijker: ik zat op loopafstand van alles wat leuk en aantrekkelijk was. Het liedje Zomer In De Stad van Zahnfleisch gaat over zulke dagen.



Ik heb het niet in die jaren geschreven, maar later, toen ik nét in de Piet Mondriaanstraat woonde, naast de A10, in wat toen één van de slechtste buurten van Amsterdam heette te zijn - wat bij nader inzien een niet geheel terechte, in elk geval zwaar overtrokken reputatie bleek te zijn.

Ik denk dat het geen toeval is, dat ik juist dáár over zomers in Amsterdam daar heb geschreven. Behalve verhuisd van het centrum naar de buitenwijk, was ik ook net vader van Stef geworden en dat bracht een aan huis gebonden leven met zich mee. De kans was toen groter dat ik in een liedje de zomer in de stad kon beleven dan in het echt.

Ik heb het nummer, net als de hele plaat waarop het staat, grotendeels thuis aan de Piet Mondriaan opgenomen. Natuurlijk was Louis de aangewezen kandidaat om het te zingen. Hij zal iets van zichzelf in de tekst herkend hebben, of op zijn minst het gevoel gedeeld hebben, dat ik in de tekst probeer over te brengen. We zijn ook heel vaak samen op pad geweest in zomers Amsterdam.



Ik ben erg tevreden over de opbouw van het liedje. Simpel en doeltreffend, zonder opsmuk. Ik heb geëxpirimenteerd met toetsen op de computer zelf, dus niet op het keyboard. De partij is geprogrammeerd, niet ingespeeld. Dat kon, doordat ik alles met een clicktrack heb opgenomen, waardoor ik elke onregelmatigheid in tempo uitsloot. Met de solo aan het einde verraste ik mezelf. In die tijd luisterde ik eindeloos naar de platen 1972 en Nashville van Josh Rouse en dat heeft zijn uitwerking op de gitaarpartij niet gemist.

Martijn Rutte, 17 augustus 2024