39. Muzikale helden deel vijf: Zahnfleisch met Mooi Geweest en Vreemdeling In Eigen Land en NS Dansorkest met Duister en Alles Wat Je Hebt









In 1993 woonde ik enige maanden in La Paz, Bolivia, om onderzoek te doen voor mijn geschiedenisscriptie. Ik zat in het laatste jaar van mijn studie en moest materiaal verzamelen voor het laatste, grote onderzoek. Ik legde me toe op de geschiedenis van Zuid-Amerika en vond dat ik er dan ook maar heen moest, in plaats van alle materiaal bijeen te garen in het CEDLA, het Latijnsamerikaanse onderzoeksinstituut in Amsterdam. De Erasmus Universiteit van Rotterdam, waar ik de laatste drie jaar van mijn studie doorbracht - ik was begonnen aan de Vrije Universiteit te Amsterdam - had banden met Universidad Mayor de San Andrés in La Paz. Ik had mezelf een ingewikkeld onderzoeksonderwerp ten doel gesteld, namelijk de creatie van een nationale identiteit door de rechtse dictatuur in de jaren zeventig van de twintigste eeuw, geduid aan de hand van de configuratie-sociologie van Norbert Elias. Nu ik dit opschrijf, schiet ik spontaan in de lach. Je bent jong en je wilt wat.



Toen ik vertrok naar La Paz, maakte ik deel uit van de band Pale Maggot. We oefenden bijna wekelijks en traden ook op. Thuis, in mijn studentenkamer op Uilenstede, oefende ik dagelijks, soms urenlang. Zomaar wat, of ik probeerde mee te spelen met een elpee die ik goed vond. Zo heb ik eindeloos Shots van Neil Youngs album Re·ac·tor meegegierd. Arme buren.



Naar Bolivia ging ik met het vliegtuig en veel ruimte voor bagage was er niet. Vliegen was toen stervensduur en al helemaal voor een armlastige student. Na enige weken in het verre, vreemde land, begon ik mijn gitaar te missen. Ik had wel een walkman bij me met muziekcassettes, maar die wakkerden de zin in zelf spelen alleen maar aan.



Op een zaterdagmorgen begaf ik mij vanaf mijn logeeradres in Irpavi, een wijk aan de rand van de stad, naar de markt bij het centrale busstation. Daar stond een kraam met een tandeloze, heel blije meneer die muziekinstrumenten verkocht. Panfluiten, maar ook gitaren en andere snaarinstrumenten. Na loven en bieden mocht ik mij de eigenaar noemen van een glanzende, akoestische gitaar met nylonsnaren en een brede hals - de hals van een elektrische gitaar is doorgaans smaller dan die van een akoestische.



Opgetogen begaf ik mij huiswaarts. Vanaf dat moment vulde zich het huis van mijn gastfamilie met gitaarklanken. Ik bewoonde een kamertje bovenin de bibliotheek van de heer des huizes, Guillermo Lora, een vooraanstaand trotskistisch politicus en geschiedschrijver. Ik was bevriend geraakt met zijn vriendin, Rina, die ik in een boekwinkel had ontmoet, daarna via haar met hem en tenslotte hadden ze mij uitgenodigd bij hen in te komen wonen. Irpavi was een typische bourgeoiswijk, met vrijstaande huizen en bloemrijke tuinen, waar mensen het naar de zin hadden en de buren elkaar groetten tijdens het uitlaten van de hond. Een oase van rust in een hectische, gewelddadige en van armoede doortrokken, kapotte stad. Rina was als een moeder voor mij en Guillermo volgde streng de voortgang van mijn onderzoek en drong erop aan, dat ik een breed scala aan boeken las en alle mensen opzocht, die ik zou moeten opzoeken. En dat waren niet alleen trotskisten. Ondanks zijn fanatieke overtuigingen bleek hij waar het ging om historisch onderzoek een opmerkelijk open blik te hebben. Via hem kwam ik over de vloer bij rechts-extremisten waar onze Nederlandse regeerders anno 2024 bij verbleken.



Op warme zondagmiddagen speelde ik graag gitaar in de tuin, met om mij heen honing snoepende, zoemende kolibrietjes. Ik herinner mij dat bij één van die gelegenheden Rina mij vroeg, of ik ook trotskistische strijdliederen speelde. Dan zou ik op woensdagavond mee kunnen naar de universiteit voor een demonstratie. Ik antwoordde dat trotskistische strijdliederen niet tot mijn repertoire behoorden. Omdat ik Rina en Guillermo erg graag mocht, heb later alsnog een strijdlied ingestudeerd. Dat heb ik in hun huis voorgespeeld aan een groepje studenten, die het lied herkenden en direct de opruiende tekst meezongen. Deze jongens en meisjes kwamen iedere week langs om de drukpers in de bibliotheek pamfletten te laten uitspuwen, waarin Guillermo de bevolking opriep om de ruggengraat van de heersende klasse te breken.

Verder dan die ene keer ging ik niet. Ik had mij nooit aangetrokken gevoeld tot radicale politiek van links of rechts, was eerder een toeschouwer, en beperkte mij dus verder tot het scriptieonderzoek en de gitaar.



Het was wennen, die brede hals en kunststofsnaren, maar het had wel wat. Een warm, vol geluid, dat uitnodigde tot een andere manier van spelen dan ik gewend was. Ik had geen plectrum, kon dat ook in geen winkel in de stad vinden en besloot dan maar met de vingers te spelen. Oók leerzaam.

Na enige weken ploeteren kwam er schot in de zaak en - hoor! - er kwamen heel nieuwe ideeën naar voren. Ik noteerde in een schriftje wat ik speelde: akkoorden en toonsoorten, vergezeld van wat ik het beste een sfeerbeschrijving kan noemen. Een in normale mensentaal, dus geen notenschrift, geschreven ezelsbruggetje, dat mij thuis in Amsterdam zou uitleggen, wat ik in Boliva bedoeld had. Ik was van plan er liedjes van te maken. Liedjes? Wat voor liedjes dan? Ik maakte toch al jaren liedjes?

Op één van de cassettebandjes die ik mee had, stond het album Concert van Boudewijn de Groot, een selectie liedjes van optredens die hij begin jaren tachtig gaf in België. Ik vond de plaat erg goed.



Wanneer ik nu terugluister denk ik: een ijzersterke verzameling van liedjes, een mooi, droog, helder geluid en álles met vaart gespeeld, in dienst van het liedje. Er is trouwens een leuke site met interviews met de bandleden. Boudewijn had een all star-bezetting op sleeptouw: Jan Rietman op piano, Hans Hollestelle op gitaar en ook de namen van de andere muzikanten liegen er niet om.

Boudewijn moet geen gemakkelijke man geweest zijn, denk ik, wanneer ik dit lees. Misschien nog nét geen James Brown, die vijf dollar boete per gemaakte fout uitdeelde aan zijn bandleden. Maar het scheelde weinig.

Mijn nieuw aangeleerde vaardigheden op de akoestische gitaar leken voor het eerst de mogelijkheid te openen, zelf ook dit soort muziek te gaan maken.

Maar met wie?

Dat was een goede vraag.

In de maanden in Bolivia begon ik mij in gedachten los te maken van Pale Maggot. Ik had geen zin meer in de muziek en ik had ook geen zin meer in Jos. Hij had een nieuwe vriendenkring van vervelende, over het paard getilde mannetjes met praatjes en maniertjes en daar werd hij niet leuker van. Ik stapte uit de band.

Was ik gebleven, dan had het ook niet gewerkt met de nieuwe richting die ik wilde uitproberen. Pale Maggot was wave. Pale Maggot was liedjes van zeven minuten. Pale Maggot was overstuurd en elektrisch, pathos en overgave. Mooi, maar niet het soort muziek waarin ik mij verder wilde bekwamen.

Vervolgens kwam ik terecht in Magicians, een band waarin ik veel lol had, heel veel heb bijgeleerd op de gitaar, maar waarin ik het nieuwe muzikale ei evenmin heb kunnen uitbroeden. Magicians was daarvoor te veel elektrisch en te veel garage.

Na Magicians kwam Tunnelfist, een band die de eerste twee jaar van haar bestaan met new wave doorspekte rock speelde, in de jaren erna weliswaar een meer poppy pad insloeg, maar geen ruimte bood voor meer - laat ik het maar opschrijven ook - enigszins kleinkunst-georiënteerde luisterpop.

Hier boden Zahnfleisch en later ook NS Dansorkest uitkomst. Geen bands, maar muzikale projecten gedragen door een vaste kern van muzikanten, met daaromheen terugkerende en incidentele gasten.

Zahnfleisch begon als een spontaan project in de bollenschuur, waarin ik aanvankelijk vooral mijn rock-ei kwijt kon, maar al snel zag ik ook een kans, wat akoestische lyriek binnen te smokkelen.

NS Dansorkest-liedjes, wanneer opgenomen met de kernbezetting van Boudewijn, Jeroen en mijzelf, zijn altijd geënt op rock en elektrische pop, maar omdat ook deze formatie een project is, kan ik onder dezelfde noemer thuis akoestische, popliedjes en soms zelfs kleinkunst-achtige creaties opnemen en met onze zangeressen verder uitwerken.miss

Bij dit verhaal zitten daarvan vier voorbeelden. Het is niet zo dat ze direct verwijzen naar liedjes van Boudewijn de Groot. Wellicht is de enige overeenkomst dat de akoestische instrumenten, gitaar en piano, mondharmonica en diverse percussie, een belangrijke plaats innemen.



Alleen het liedje Alles Wat Je Hebt is muzikaal en tekstueel schatplichtig aan Boudewijn de Groot en Lennart Nijgh. Geloof het of niet, maar ik zat op een bankje aan het Spaarne, ongeveer waar de rivier eindigt in een naamloos zijkanaal, denkend aan Nijgh die hier de laatste jaren van zijn leven sleet op een woonboot.

Ik vroeg mij af, waarom dingen in het leven lopen zoals ze lopen. Wat er misschien belangrijk is in je leven. Of niet. En, flops, daar kwam het tekstje.

Thuis had ik er in vijf minuten de akkoorden bij. De dag erna heb ik de gitaarpartijen in een paar takes opgenomen, meespelend op de tik van het computermetronoom, ook wel clicktrack genoemd.



Toen kwam Jeroen aan de beurt. Ik liet hem de opname van het nummer horen en vermeldde dat ik het een beetje in de trant van Boudewijn de Groot wilde laten klinken, maar niet té.

Jeroen had aan een half woord genoeg. Omdat hij ook een rockdrummer is, beperkte hij zich niet tot kleinkunstslagwerk, maar stuwde het lied op in de richting van poprock met een ferme slag van beide drumstokken tegelijk op de snaredrum.

Dat bleek een uiterst gelukkige wending. Zijn hoekige en felle drumpartij geeft het nummer scherpte.

Maanden later vroeg ik Simone om de zang te doen. Ze had 'm er zó op staan.

Martijn Rutte, 10 augustus 2024

Het filmpje in het restaurant heb ik gemaakt onderweg van Amsterdam naar Athene. Sander en ik kregen de vrije hand in het afspelen van liedjes op YouTube. Heel veel Boudewijn de Groot gedraaid die avond. De kok moest erop dansen van de restauranthouder.